Geschiedenis van de Vlaamse Koehond
De benadering van Professor Ad. Reul
Op 1 juli 1900 werd op de regionale landbouwbeurs van Hasselt de eerste koehondwedstrijd georganiseerd waar vier honden getoond werden. «Deze tentoonstelling gaf niet wat we verwachtten op het gebied van de koehonden», commentarieerde professor Ad. Reul in het tijdschrift «Chasse et Pêche» (Jacht en Visvangst) van 29 juli 1900. Tijdens de tentoonstelling van de Luikse Kynos Club van 27 tot 29 april 1901, uitte Ad. Reul zich als volgt over de koehond:...«De kwestie van de unificatie van het koehondras, met het oog op het ontstaan van een nieuw Belgisch hondenras, blijft chaotisch. Dit ondanks onophoudelijk aandringen van de organisatoren van de hondententoonstellingen bij de amateurs.» Zestien honden waren voor de koehondwedstrijd ingeschreven, maar niets in hun fysionomie wees op een gemeenschappelijke afkomst. «Het ras koehonden», schreef Ad. Reul «was talrijker in Luik dan waar ook tot op vandaag. Maar kwaliteit primeert op kwantiteit. Zo willen we de honden groeperen volgens soortgelijke karaktereigenschappen om, na raszuivering gedurende enkele generaties, er een ras van te maken met zijn eigen kenmerken en liefhebbers. Qua strenge bewakers van eigendommen en verdedigingshonden zal dit ras nummer één in de wereld zijn.» Na een ziekte, stierf Professor Ad. Reul op 10 januari 1907. De professor van zoötechniek van de faculteit dierengeneeskunde in Cureghem, dichtbij Brussel, werkte de eerste raspunten uit van de Belgische herdershond in 1892. Als keurder gedurende ongeveer 10 jaar droeg hij bij tot het vastleggen van de types, want hij hield echt van onze rustieke, waakzame en intelligente herdershond. In 1899 wijdde hij een eerste grondige studie aan de Belgische trekhond, ras waarvoor hij zich eveneens inspande. Gedurende meer dan vijftien jaar drukte hij zijn stempel op de Belgische kynologie. Rond 1909-1910 begon men zich echt voor onze koehonden te interesseren. Vanwaar zijn ze afkomstig? Van een mengeling die moeilijk exact is vast te stellen maar waarin we onder meer de trekhond en de ruwharige herdershond terugvinden. Het is de ruwharige koehond die, door zijn talrijke vertegenwoordigers in ons land, behouden werd. Vanaf 1908 waren er in België twee hondenfederaties. De ene was opgericht in 1882: de Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus (K.M.S.H.). De andere, de Belgische Kennel Club (B.C.K.) werd later opgericht, namelijk in de tweede helft van 1908. Deze laatste leek meer amateurs van werkhonden aan te trekken. Deze twee federaties hebben zich over de kwestie van «koehonden» gebogen. Voor de duidelijkheid van deze uiteenzetting onderzoeken we hun aandeel in de “koehondenbeweging” en meer bepaald in die van de «Roeselaarse Koehond».De Koehond en de K.M.S.H.
Voor de oorlog van 1914-1918
- Paret toonde zijn koppel koehonden op de tentoonstelling van Brussel (21-23 mei 1910), georganiseerd door de K.M.S.H. De keurder was Louis Huyghebaert, de peter van onze Mechelaar. Een uittreksel uit zijn verslag:
«De koehonden zijn slechts door twee exemplaren vertegenwoordigd: een mooi sterk koppel dat aan Dhr. Paret uit Gent toebehoort. Het volstaat in de intelligente ogen van Rex en zijn gezellin Nelly te kijken om van deze goede honden te houden. Rex is veruit de betere van de twee. Hij is meer van het ras «koehond» dan het teefje die te veel op een herdershond lijkt. De koehond moet het robuuste en rustieke uitstralen. Het moet een «blok» zijn die afziet van enige elegantie.»
De «Roeselaarsche Honden Club» (R.H.C.), erkend door het K.M.S.H., hield zich actief bezig met de selectie van de koehond. Het tijdschrift «Chasse et Pêche» van 16 maart 1912, citeert een standaard van de «Roeselaarse Koehond» volgens besluit van de Club.
In het tijdschrift «Chasse et Pêche» van 23 maart 1912 verscheen het artikel «Le Bouvier de Roulers» (De Roeselaarse Koehond). De keurder Vital Taeymans drukte zich in enkele termen hierin uit:
«Elke streek in West-Vlaanderen heeft een variant op het ras van de koehond; het meest interessante dat onze aandacht verdient is zeker het type uit de regio Roeselare.
Deze honden, in de volksmond «pikhaar» genoemd door hun ruwe, harde vacht, (niet te verwarren met «picard», de herdershonden van Picardie), worden ook «vuilbaard» genoemd doordat hun lippen voorzien zijn van een harde vacht.
De uitdrukking van de hond moet zijn zoals die van een terriër; hij heeft het postuur en de kracht van een jachthond, de intelligentie en de onstuimigheid van een herdershond; als waakhond steekt hij deze laatste voorbij door zijn grootte, zijn kracht en de macht van zijn kaken met sterke, goed aangepaste tanden, een goed ontwikkelde neus; kortweg «de droom van de dressuuramateurs».
Velen vergezellen politieagenten op hun ronde, douaniers langs de grenzen en bodes voor wie ze de trouwe compagnon en bewakers van hun goederen zijn!»
Tijdens de tentoonstelling van de K.M.S.H. in Brussel was V. Taeymans keurder voor de koehonden en hij besloot zijn verslag met de volgende woorden:
«Nooit zijn er mooiere koehonden gezien in Saint-Hubert dan tijdens deze tentoonstelling. De vereniging van de Club van Roeselare heeft grotendeels bijgedragen tot dit succes».
In de open klasse streden vier concurrenten om de prijzen. De eerste prijs kwam toe aan «Marius des Baies» met als kwalificatie: «mooie hond, goede kop, goede vacht, slechte poten; het gebeente zou sterker kunnen zijn».
De R.H.C. nodigde enkele afgevaardigden van de K.M.S.H. uit om het ras koehond, ofwel «pikhaar», te bespreken en hun raspunten te herbekijken. Respondenten op deze oproep waren: MM. A. Houtart, J. Lévita en de baron Van Zuylen, van de K.M.S.H.; MM. Orban en Taeymans, officiële raskeurders. Onder de titel «Le Bouvier de Roulers» (Roeselaarse Koehond) werden de gedefinieerde raspunten bekend gemaakt op 3 augustus 1912 in het weekblad «Chasse et Pêche».
De eerste inschrijving in het `Livre des Origines Saint-Hubert` (L.O.S.H.) (Stamboek van de K.M.S.H.) dateerde van 1913. Vier reuen en vier teefjes waren ingeschreven onder de benaming «Chien Bouvier de Roulers» (Roeselaarse Koehond). In 1914 waren dit drie reuen en twee teefjes.
Ter informatie willen we melden dat op 6 april 1912 «Chasse et Pêche» een artikel met de titel «Le Bouvier des Flandres» (De Vlaamse Koehond) publiceerde. F. Fontaine, vice-president van de ‘Club Saint-Hubert du Nord’ (Frankrijk), had het over de oprichting van een club te Rijsel (Lille) enkele maanden voordien. De commissie van deze club heeft een standaard ontwikkeld die hij beschreef in het vervolg van het artikel.
«In het noorden van Frankrijk en in de regio van Warneton tot Ieper bestaat er een hond met harde vacht die door de veehoeders gebruikt wordt. Het is de Vlaamse Koehond».
Gezien geen enkele club zich in het bijzonder in de «Vlaamse Koehond – type Paret » verdiepte voor de oorlog van 1914-1918, werd dit enigszins verwaarloosd.
Een Luikse club echter, met voorzitter J. Lousberg, boog zich over de «Bouvier des Ardennes». Dit is een hond met niet gecoupeerde oren, die niet op zijn West-Vlaamse soortgenoot lijkt. De eerste artikels die de raspunten behandelden van de «Chien de Bouvier de la province de Liège et des Ardennes» (Luikse en Ardense Koehond) verschenen in november en december 1913 in het tijdschrift «Chasse et Pêche».
Na de oorlog van 1914-1918
De koehond werd bekend tussen 1911 en 1914. Tijdens de oorlog van 1914-1918 lag de regio van oorsprong van de koehond midden in de gevechtszones. Hun aantal verminderde dan ook in Vlaanderen.
Wat was juist de toestand van onze West-Vlaamse koehonden, «de Vlaamse» en «de Roeselaarse», en hoe verliep hun kweek na de oorlog van 1914-1918? Charles Huge gaf het antwoord hierop tijdens de Internationale tentoonstelling van Antwerpen van 2-3 mei 1920 waar Zijne Majesteit koning Albert I op bezoek kwam:
«Zijne Majesteit interesseerde zich in alle tentoongestelde rassen en voornamelijk, vanzelfsprekend voor de rassen van ons land. We toonden hem de erkende types van een excellente klasse van Belgische koehonden waaronder een twintigtal Roeselaarse Koehonden, vier Vlaamse Koehonden en één Ardense Koehond`.»
Charles Huge schreef (in «Chasse et Pêche» van 26 juni) over de tentoonstelling van de K.M.S.H. van 18-19 juni 1921 in Brussel:
«De koehonden verwekten, net zoals in Antwerpen, sensatie omwille van hun kwaliteit en gelijksoortigheid.»
Volgens de catalogus van deze tentoonstelling in 1921 waren de «Roeselaarse» in de meerderheid met 30 honden. Er waren slechts drie «Vlaamse Koehonden». De «Ardense Koehonden» waren ook met drie honden vertegenwoordigd.
Iets daarvoor verscheen in september 1919 in «Chasse et Pêche» een lange, slecht gestructureerde studie van de keurder van de K.M.S.H. Vital Taeymans getiteld: «Nos Bouviers Belges» (Onze Belgische Koehonden) waarin hij, pleitend voor de unificatie, schreef:
«Laten we onze Vlaamse Koehonden samenvoegen! Dat moet de oproep zijn van elke amateur van dit ras.»
Twee jaar later, op 21 juni 1921, besloot de `Club du Bouvier Belge` (C.B.B.) (Belgische Koehond Club) de teelt te begeleiden naar een uniek type koehond die de naam «Bouvier belge des Flandres» (Belgische Vlaamse Koehond) droeg. De meerderheid koos voor de standaard die voorheen «de Roeselaarse Koehond» genoemd werd, echter met deze wijziging: alle haarkleuren zijn toegelaten, voornamelijk de essentiële kwaliteiten van de gebruikshond zijn van belang. Dit besluit werd door de K.M.S.H. goedgekeurd.
Met het oog op de unificatie en de hoop om een akkoord tussen de amateurs te bereiken, organiseerde de «Club National Belge du Bouvier des Flandres» (C.N.B.B.F), gesticht in Gent op 15 januari 1922, op zondag 3 juni 1923 een bijeenkomst in Gent. Twaalf koehonden waaronder de bekendste waren aanwezig. Na onderzoek werd de standaard van de «Bouvier belge des Flandres» definitief bepaald. Deze werd pas op 7 oktober 1923 in «Chasse et Pêche» gepubliceerd. De raspunten en benaming werden officieel erkend door de K.M.S.H. en de `Fédération Cynologique Internationale` (F.C.I.).
Ter informatie vindt u hier het aantal honden en de gebruikte benaming in de catalogi van de tentoonstellingen van de K.M.S.H. in Brussel:
in 1922: 17 «Chiens de Bouvier belges des Flandres» (Belgische Vlaamse Koehond)
1 «Chien de Bouvier des Flandres (type français)» (Vlaamse Koehond – Franse type)
2 «Chiens de Bouvier des Ardennes» (Ardense Koehond).
in 1923: 29 «Chiens de Bouvier belges des Flandres» (Belgische Vlaamse Koehond)
1 «Chien de Bouvier des Ardennes» (Ardense Koehond).
in 1924 : 14 «Chiens de Bouvier belges des Flandres» (Belgische Vlaamse Koehond)
1 «Chien de Bouvier français des Flandres» (Vlaamse Koehond)
6 «Chien de Bouvier des Ardennes» (Ardense Koehond).
Wat stellen we vast in de «Livres des Origines Saint-Hubert» (L.O.S.H) (Stamboek van de K.M.S.H.) ?
In 1922 lezen we voor het eerst de vermelding «‘Chiens de Bouvier belges des Flandres’ (Belgische Vlaamse Koehond). De meerderheid wordt zwart geboren. Maar enkelen zijn getijgerd en grijs-zwart.» In de L.O.S.H. van 1932 is de benaming aangepast tot «Chiens de Bouvier des Flandres» (Vlaamse Koehond). Maar liefst 528 koehonden zijn ingeschreven. De «Bouvier des Flandres» (Vlaamse Koehond) zal verder evolueren tot de hond die we vandaag kennen.
Marius des Baies
Geboren op 30 mei 1910, van het Roeselaarse type, won hij meerdere kampioenschappen,
22 keer de eerste prijs en 15 keer de ereprijs in 1911 en 1912.
De Koehond en de B.K.C.
Voor de oorlog van 1914-1918
Onder de signatuur van Ch. Roberfroid, directeur-stichter van het tijdschrift «L’Eleveur belge» (De Belgische Kweker), verscheen er een standaardproject in het nummer van 12 september 1909. Hij citeerde ook de honden van M. Paret met illustratie. Op 26 december 1909 publiceerde het tijdschrift een afschrift uit de algemene vergadering van de «Bouvier Club Belge» (B.C.B.) (Belgische Koehond Club), met zetel te Moeskroen, die voorgezeten werd door M. J. Van Haezebrouck. Ook een «Koehond Standaard» opgemaakt door de vergadering werd gepubliceerd. Daarin staat beschreven dat de vacht halflang, hard en warrig is; dat het kleur gestroomd, ijzergrijs, vaalros of zwart is; en dat de schofthoogte voor de teven 55 tot 60 centimeter is en voor de reuen 60 tot 68 centimeter.
Speciale tentoonstellingen van koehonden hadden o.a. plaats in Ieper op 13-14 augustus 1911 en in het Jubelpaleis te Brussel op 24 september 1911.
Hieronder enkele alinea’s van het verslag van de keurder A. Embrechts over de tentoonstelling in Ieper, georganiseerd door de «Berger Club Yprois» (Ieperse Herdershond Club) (verbonden met de B.K.C.). Er waren 23 koehonden aanwezig.
«Het is de eerste keer dat we een tentoonstelling zien met zo’n belangrijke groep koehonden. We zijn in het land van de koehonden: het blijkt dat deze honden niet zeldzaam zijn in de boerderijen van de regio Ieper, Roeselare en Menen.
We zouden het ras in drie types kunnen onderbrengen:
De eerste zou ik noemen naar «Paret», de naam van de fokker die als eerste enkele typische honden tentoonstelde: in het algemeen een mooie hond met een grijze of getijgerde ruwe vacht, een goed beendergestel, stevig gebouwd en niet te groot, en welgeschapen voor zijn bestemming: de wacht houden en de veestapel drijven.
Het tweede: het type Moerman, recent meer in de mode en hier talrijk vertegenwoordigd. Mooie hond, zwarte en harde vacht, grote gestalte (te groot); deze honden zijn meestal te zwaar en hun houding laat te wensen over. Desondanks is dit type interessant en het zal met enige selectie goede resultaten geven.
Het derde type is minder interessant; laat ons dit type briard noemen, waarmee de koehond eertijds waarschijnlijk connecties had, maar waarvan men nog steeds het spoor terugvindt.»
De eerste prijs in de open klasse werd toegekend aan «Marius des Baies», gekwalificeerd als «Mooie hond (type Moerman)». In de klasse van de overwinnaars behaalde «Mirza de Courtrai» de eerste prijs. Ze werd beschreven als: «een goede hond, bekend, type Paret, een beetje licht».
«Marius des Baies» behaalde opnieuw de eerste prijs in de open klasse in Brussel op de tentoonstelling van 24 september, georganiseerd door de «Club du Chien de Berger belge» (Club van de Belgische Herdershond). Ch. Roberfroid, die als keurder zetelde, kwalificeerde ze als volgt: «Fantastische, zwarte hond met goede grootte, goede vacht, goede snor en wenkbrauwen, goede uitdrukking, goede beenstand». In heel zijn verslag maakt Ch. Roberfroid geen enkele verwijzing naar het type «Paret», noch naar het type «Moerman».
Tengevolge van de discussie over het klassement van de honden en om klaarheid te brengen werd een vergadering en tentoonstelling georganiseerd door de «Club Bouvier Belge» (Belgische Koehond Club) in Kortrijk op 21 april 1912 waarop alle Belgische amateurs uitgenodigd waren. Elke club die koehonden fokte, stuurde een afgevaardigde. De «Club Français du Bouvier des Flandres» (Franse Club van de Vlaamse Koehond; C.F.B.F.) uit Rijsel (Lille) in Frankrijk was ook aanwezig.
«Een veertigtal honden kwamen er bijeen» schreef Ch. Roberfroid, «en onmiddellijk vonden alle afgevaardigden dat er een aanzienlijke verscheidenheid tussen de aanwezige types bestond. Dit leidde tot een verdeling in twee categorieën, waarvoor de deelnemers opgedragen werden de raspunten op te stellen. Valère Domicent aanvaardde de positie als secretaris voor de Vlaamse Koehonden; ik aanvaardde als opsteller te fungeren voor de eigenaars van de koehonden Pikhaar. »
De raspunten voor de twee types koehonden werden uitgewerkt («Vlaamse Koehond» en «Koehond Pikhaar»). Enkele dagen later keurde de Algemene Raad van de B.K.C. de raspunten goed en publiceerde ze in «L’Eleveur belge».
In de praktijk was het onderscheid tussen beide types niet steeds duidelijk. Ook was er nog het type «Briard Koehond», een sterke hond, vaak zwart of donkergrijs, met overvloedige vacht die de ogen verbergt. Dit type zal niet verdwijnen gezien het in veel nesten zal terugkomen.
Ter gelegenheid van de tentoonstelling van de B.K.C. in Brussel op 23 en 24 juni 1912, werden de Belgische koehonden van het type «Pikhaar» door Ch. Roberfroid beoordeeld. «Marius» behaalde opnieuw de eerste prijs in de klasse van de overwinnaars. Hij werd het toonbeeld van de koehond «Pikhaar» (type Moerman of Roeselaarse Koehond).
Na de oorlog van 1914-1918
Inzake tentoonstellingen, werd de activiteit van de B.K.C. vanaf het begin van de oorlog tot in 1926 geschorst. Het tijdschrift «Le Kennel» (later «L’Elevage») verscheen voor het eerst in juni 1925.
Op 25 juli 1926 vond er een nieuwe speciale vergadering van de koehond plaats in Bosvoorde (tegen Brussel) waarop de Belgische en zelfs de Franse koehondenclubs uitgenodigd waren. Het doel was een einde te stellen aan de uiteenlopende strekkingen over de raspunten van de koehond.
Uit een vergelijkende studie van de raspunten (gepubliceerd in het tijdschrift «Le Kennel» n° 15 van 25 juli 1926) van de Vlaamse Koehond (B.K.C. en C.F.B.F. van Rijsel) en van de Roeselaarse Koehond (B.K.C., K.M..S.H. en C.N.B.B.F. van Gent) bleek dat «de Vlaamse en de Roeselaarse Koehond compleet verschillend waren op het vlak van hun grootte, hun algemene bouw, de vorm van hun kop, hun borstkas, de textuur van hun vacht en hun kleur». Na onderzoek en discussie werd door de meerderheid besloten (behalve door de afgevaardigden van de ‘Club National du Bouvier Belge des Flandres` uit Gent (Nationale Club van de Vlaamse Koehond)) dat de opsplitsing in twee types koehonden behouden bleef: de «Vlaamse Koehond» en de «Roeselaarse Koehond of Pikhaar».
Op 30 september 1930 besloot de Directieraad van de B.K.C. enige wijzigingen aan de raspunten toe te voegen.
de Belgische koehond (pikhaar of type Moerman of Roeselarse Koehond)
«Kleur: Zwart, zwart met aan de uiteinden grijs, zeer donkerblauw als kleur-schakering van het zwart;»
de Vlaamse Koehond (type Paret)
«Kleur: Vaalros, grijs, gestroomd en andere afgeleide kleurtinten, behalve zwart en de
gemelde uitzonderingen op zwart voor de Belgische koehonden.»
In 1932 schreef Auguste Caspers, keurder en directeur van het tijdschrift «l’Elevage», in het kerstnummer:
«De twee types zijn duidelijk te herkennen op onze tentoonstellingen, maar dat is echter niet het geval voor alle honden. Kruisingen hebben plaatsgevonden. Een hond die perfect in het type «Vlaams» thuishoort, maar een zwarte vacht heeft – of net andersom – zijn dan ook niet zeldzaam. Nu wil men een korte hond. Men hecht meer belang aan de kop en minder aan de vacht. De vacht moet droog en ruw zijn, zonder overdrijven. Een erg ruwe vacht is in het algemeen nogal kort, liggend en geeft niet de typisch warrelige vacht van een koehond. Dergelijke ruwe vacht mist ook een ondervacht.»
De B.K.C. heeft de twee raspunten sinds het begin van de beweging van de koehond tot op vandaag behouden. In bijlage vindt u «De Raspunten van de Roeselaarse Koehond» zoals gepubliceerd eind 1932 en bij de «Belgische Kennel Club» nog steeds van toepassing.
De B.K.C. publiceerde enkel een Stamboek (L.O.B van 1934 tot 1937. In 1934 en 1935, de enige twee jaren die ik terugvond, waren er een behoorlijk aantal inschrijvingen.
1934 – «Belgische Koehond (Roeselaarse)» 26 individuele inschrijvingen en 27 nesten
«Vlaamse Koehond» 17 individuele inschrijvingen en 10 nesten
1935 – «Belgische Koehond (Roeselaarse)» 28 individuele inschrijvingen en 20 nesten
«Vlaamse Koehond» 19 individuele inschrijvingen en 13 nesten.
Om een indruk te geven van het belang en de spreiding van de rassen toen: de L.O.B. van 1935 telde 872 ingeschreven Duitse Schepers, 573 Belgische Schepers (waarvan 363 Mechelaars, 150 Groenendaelers, 43 Tervuerens, 17 met «kort zwart haar» en geen enkele ruwharige), en 177 koehonden (waarvan 115 Roeselaarse Koehonden).
Na de oorlog van 1940-1945 ging het ras van de «Roeselaarse Koehond» erop achteruit. Op de tentoonstelling van 11 juli 1948 in het Jubelpaleis telde de catalogus slechts zeven honden.
Tien jaar later, op de tentoonstelling van 1958, zijn er nog maar drie. Vandaag moeten we helaas toegeven dat het lang geleden is dat er nog een «Roeselaarse Koehond» op een tentoonstelling van de B.K.C. aanwezig was.
Bestaat de Roeselaarse Koehond nog ?
Ja, de kleurenfoto bij deze tekst is er het levend bewijs van. Hij is afkomstig uit een actieve fokkerij. Er zijn slechts drie fokkers en enkele amateur-eigenaars van deze fantastische koehond. Het is niet te laat om op te komen voor zijn behoud en hem een nieuwe heropleving te geven. Denk maar terug aan het recente voorbeeld van de «Ardense Koehond»: zijn kweek is in een herstelfase beland en enkele honden vinden opnieuw de weg naar de tentoonstellingen.
In de loop der jaren evolueerden de kenmerken van de «Roeselaarse Koehond» en die van de «Vlaamse Koehond» zodanig dat het onmogelijk is om nog over twee types of varianten te spreken. Het zijn duidelijk twee verschillende rassen. Voor de oorlog van 1914-1918 kon men op bepaalde foto’s een Duitse Scheper met een Mechelaar verwarren. Vandaag is het niet meer het geval. Maar er is minder verschil tussen de «Hollandse Herdershond» en de «Belgische Herdershond » dan tussen de twee hoger vermelde koehonden.
De «Roeselaarse Koehond» onderscheidt zich hoofdzakelijk van de «Vlaamse Koehond» door de volgende kenmerken:
- een grotere schofthoogte en een langer lichaam dan de «Vlaamse Koehond», die een kort en stevig lijf heeft met afgeronde vormen;
- een langere, minder zware kop dan de «Vlaamse Koehond»;
- een dieper gelegen borstkas dan de «Vlaamse Koehond», die zwaardere ribben heeft;
- zwarte kleur, een hardere en kortere vacht dan die van de «Vlaamse Koehond», die andere kleuren heeft.
Laat ons streven naar het behoud van deze magnifieke «Roeselaarse Koehond» die deel uitmaakt van ons genetisch hondenpatrimonium. En laat ons hem zijn verdiende plaats tussen de andere Belgische hondenrassen teruggeven. Vroeger was hij een sterk gewaardeerde hond in de ringwedstrijden en als hulpkracht voor de politie.
Deze oproep gaat uit naar de amateurs.
Jean-Marie Vanbutsele April 2004.
(*) Het couperen van de oren is sinds 1 oktober 2001 verboden (K.B. van 17 mei 2001).